Het begon zo bescheiden: in de Middeleeuwen was er op deze plek buiten de stadsmuur een markt. Toen heette het Plaza del Arrabal en later, meewaaiend met de windrichtingen van de geschiedenis, Plaza de la Constitución, Plaza Real en Plaza de la República. In de volksmond was het altijd het ‘grote plein’ – Plaza Mayor. De Habsburgse koning Filips de Schone vond het maar een rommeltje en gaf hofarchitect Juan de Herrera de opdracht tot een grootscheepse herstructurering, met het rijkelijk door fresco’s bedekte Casa de la Panadería (bakkerijhuis) als pronkstuk. Na een serie stadsbranden kreeg het plein zijn huidige vorm: keurig rechthoekig met poorten aan alle kanten, parmantige torentjes aan weerszijden, omzoomd door 4 verdiepingen okerrode bebouwing. Ook vanaf de 237 gietijzeren balkonnetjes konden vele Madrilenen de openbare executies en stierengevechten gadeslaan.